afb. Albert Schreurs
'Het Jeroen Boschjaar' en 'De Cultuur in 's-Hertogenbosch in de vijftiende en zestiende eeuw'. Het zijn de belangrijkste, maar naar al gauw blijkt niet de enige items voor een vraag-gesprek met de Nijmeegse hoogleraar kunsthistorie, prof. A.M. (Jos) Koldeweij. Al was het maar om de specifieke band die hij blijkt te hebben met 'Buscoducis'. Jos Koldeweij is op 28 februari 1953 in Helvoirt geboren, deed z'n gymnasium in 1972 en studeerde in 1978 in Utrecht af in de kunstgeschiedenis, met als bijvak middeleeuwse archeologie. Voor dat laatste liep hij stage bij de archeologische dienst te 's-Hertogenbosch, waar hij van juli 1977 tot februari 1978 betrokken was bij de opgravingen onder de Markt. In 1984-'85 stafmedewerker van het Noordbrabants Museum, promoveerde hij in 1985 cum laude tot doctor in de letteren aan de universiteit van Utrecht. Z'n proefschrift: 'Der gude sente Servas'. Aan de hand van de Servatiuslegende en de Servatiana deed de bezige duizendpoot onderzoek naar de beeldvorming van een heilige in de Middeleeuwen. De Nederlandse Vereniging van Kunsthistorici beloonde hem daarvoor met de Carel van Manderprijs. Na zijn promotie werd dr. Jos Koldeweij in 1985 universitair docent aan het Kunsthistorisch Instituut van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Vanaf 1 januari 1993 is hij in Nijmegen hoogleraar kunstgeschiedenis van de Middeleeuwen. Had Jos Koldeweij als stafmedewerker van het Noordbrabants Museum al een paar aansprekende exposities (met bijbehorende catalogi) op zijn naam staan - 'Bossche duiten' en 'Zilver uit 's-Hertogenbosch' - in 1990 was hij er de geestelijke vader van `In Buscoducis': kunst uit de Bourgondische tijd te 's-Hertogenbosch, waarvan de formidabele, tweedelige catalogus een standaardwerk mag heten. Eerder, 1988-'89, tekende Koldeweij samen met Jan van Heesewijk, de bouwkundige koster van de Sint-Jan, voor de inrichting van 'De Bouwloods', het restauratiemuseum van de Bossche kathedraal. Als lid van de 'Commissie Zomertentoonstellingen Sint Jan verrijkte Koldeweij, al of niet in samenwerking met anderen, 's-Hertogenbosch met een interessante reeks kleine, maar prachtige monografieën over de doopvont (van Aert van Tricht), de ramen, de 125 heiligenbeelden, enz. van de Sint-Janskathedraal. Momenteel is Koldeweij druk met Jeroen Bosch. Eerstens voor wat betreft de Jeroen Boschtentoonstelling in Rotterdam, daarnaast met het boek dat tegelijkertijd met de tentoonstelling 'De Wereld van Bosch' te 's-Hertogenbosch het licht zal zien. | 98 |
Sint-JanJos Koldeweij over zijn band met 's-Hertogenbosch en z'n fascinatie voor Jeroen Bosch: 'Ik ben in deze omgeving geboren. Logisch dus dat ik wat met Den Bosch heb. Maar Jeroen Bosch is later gekomen. Natuurlijk ben ik in 1967, vanuit de middelbare school, naar de grote Jeroen Boschtentoonstelling in Den Bosch geweest. En natuurlijk heb ik daar wel herinneringen aan. Maar ik ben pas later kunstgeschiedenis gaan studeren, en in de loop van mijn studie ben ik me op de Middeleeuwen gaan richten.' Hoewel woonachtig in het historische stadje Buren en werkzaam in Nijmegen, en niet te vergeten in Rotterdam, opereert Jos Koldeweij met regelmaat ook in 's-Hertogenbosch. En niet alleen vanwege de Jeroen Boschactiviteiten in deze stad. Hij is namelijk ook betrokken bij de 'nieuwe' restauratie van de Sint-Jan. 'Er is een kleine commissie gevormd, die bekijkt hoe de sculptuur die van de Sint-Jan afkomt moet worden teruggeplaatst. Kopiëren? Dat betekent in feite het kopiëren van eerdere restauraties. Of ga je over die eerdere restauraties heen, terug naar de Middeleeuwen. Of besluit je tot impregneren en terugplaatsen.' De commissie is nog maar net begonnen, dus over de uitkomst van die studie kan Koldeweij nog geen zinnig woord zeggen.Ook maakt de Nijmeegse hoogleraar nog altijd deel uit van de Commissie Zomertentoonstellingen: 'Die commissie bestaat nog steeds, al lijkt ze een beetje te slapen. Maar volgend jaar zijn we er weer. Dan komt de beschildering van de kerk aan bod.' Omkijkend weet Koldeweij nog precies hoe dit is begonnen. 'In de loop van mijn studie nog was het, dat de eerste zomertentoonstelling werd georganiseerd: De Preekstoel preekt. De bedoeling was eenmalig. In verband met de restauratie was de preekstoel helemaal uit elkaar gehaald en dat vond men een uitgelezen gelegenheid om het allemaal eens stuk voor stuk aan de mensen te laten zien. Naar aanleiding van die tentoonstelling heb ik de toenmalige plebaan, G. van de Camp, een briefje geschreven: zo'n expositie zou je ook eens van de doopvont moeten doen. De plebaan was daar wel voor te vinden en zo zijn Den Bosch en de Sint-Jan meer en meer een object van onderzoek voor me geworden.' BloeiperiodeWaar de cultuur in 's-Hertogenbosch in de vijftiende en zestiende eeuw centraal staat in deze aflevering van Bossche Bladen lijkt prof. Koldeweij de aangewezen figuur voor de vraag naar de betekenis van de Bourgondische tijd voor deze stad. Je kunt spreken van 'Een echte bloeiperiode, met als enig echte breekpunt de inneming van de stad door Frederik Hendrik in 1629 en de verandering van godsdienst die daar het gevolg van was.' Een welvaartsperiode betekent groei van de stad. Groei van de bevolking, mede door de mensen die in de stad komen om van die groei te profiteren. Welvaart betekent meer rijkdom. Dat zie je bijvoorbeeld aan de toename van het aantal zilversmeden.'En als vanzelfsprekend komt Koldeweij dan bij Jeroen Bosch terecht. Want er waren ook schilders in de stad met hun ateliers. `Jeroen Bosch is wel de beroemdste telg uit de kunstenaarsfamilie Van Aken. De enige wiens naam en wiens werk we regelmatig in archivalia tegenkomen. Zo zie je maar, dat de bloei in 's-Hertogenbosch maar betrekkelijk was. Het was dan ook nog maar een kleine stad. En topschilders zijn zeldzaam. Voor schilderkunst ging je naar Brussel, eventueel naar Leuven, en al snel naar Antwerpen dat in de jaren 1480/90 sterk opkomt en de kunstmarkt volledig gaat beheersen.' 'De vader van Jeroen Bosch, Anthonis, kocht in 1462 een huis op de Markt, tegenwoordig een winkelpand, De Kleine Winst geheten. Een echt familie-atelier, waarin ook ooms en een broer van Jeroen Bosch werkten. Na zijn huwelijk woonde Jeroen Bosch aan de noordzijde van de Markt, het pand waarin nu een schoenenzaak is | 99 |
gevestigd. We weten niet of hij brak met het atelier van de familie. Ik heb de indruk van niet. Het lijkt me waarschijnlijk dat Bosch in het atelier van zijn vader is blijven werken.'RotterdamDe samenstelling van de Jeroen Boschtentoonstelling in Rotterdam confronteert prof. Koldeweij ook anderszins met 's-Hertogenbosch, en wel met de opgravingen op de Markt. Op deze tentoonstelling treft de bezoeker een kleine selectie van voorwerpen die Jeroen Bosch heel direct uit eigen omgeving heeft nageschilderd, zoals messen, kannen en kruiken, schotels, enz. maar ook een hooivork, een spinsteentje en, niet te vergeten, schoenen. 'Dan denk je meteen aan het vele schoeisel en resten leer die de opgravingen onder de Markt hebben opgeleverd.' 'Bossche' schoenen zitten er op de tentoonstelling in Rotterdam niet bij, maar, weet prof. Koldeweij als aardige bijkomstigheid te vertellen: 'Als Bosch een mes schilderde voorzag hij dat van het messenmakersteken M. Zo'n mes is in 's-Hertogenbosch teruggevonden. En dat is in Rotterdam te zien.'Over de Jeroen Boschtentoonstelling in het Museum Boijmans van Beuningen gesproken, vertelt prof. Koldeweij, al is het maar om misverstanden te voorkomen: 'Ik heb die niet verzonnen. Zo'n 2 1/2 jaar geleden was ik echter in Boijmans en hoorde daar van de plannen voor een Jeroen Boschtentoonstelling. Ik heb toen tegen de directeur van het museum gezegd: als het doorgaat, laat het me dan weten. Dan heb ik nog wel wat.' Het eind van het liedje was, dat Jos Koldeweij de inhoudelijke eindverantwoordelijkheid kreeg van de tentoonstelling. 'Ik was een soort gastconservator, uitgeleend door de universiteit van Nijmegen, die daartoe bereid was omdat ik het graag wilde.' 's-HertogenboschHet spreekt vanzelf dat Koldeweij nauw contact onderhoudt met 's-Hertogenbosch dat op het Jeroen Boschjaar inhaakt, niet alleen met de expositie De Wereld van Bosch in het Noordbrabants Museum, maar ook met een congres, een initiatief van het Stadsarchief 's-Hertogenbosch, samen met Boijmans en Noordbrabants Museum. Voor de tentoonstelling in het Noordbrabants Museum heeft conservator Charles de Mooij - 'die ik uiteraard erg goed ken' - assistentie gekregen van Barbara Kruijsen en dat is weer een promovenda van Koldeweij. 'Daardoor zijn de lijnen met het Noordbrabants Museum erg kort.' Het is niet voor het eerst, dat prof. Koldeweij de vraag krijgt voorgelegd, waarom de grote Jeroen Boschtentoonstelling van dit jaar, op 1 september begonnen, niet in 's-Hertogenbosch plaatsvindt, dat zich tevreden lijkt te moet stellen met een sub-activiteit. Het antwoord ligt volgens Koldeweij voor de hand. 'Boijmans heeft als uitgangspunt vijf originele panelen van Jeroen Bosch.Daarop is verder geborduurd.' Dat doet overigens niets af aan de betekenis van de Bossche expositie. 'De tentoonstellingen moeten elkaar niet kopiëren. Het is juist de bedoeling dat ze elkaar aanvullen.' Visualiseren'In de productie van In Buscoducis was het niet mogelijk Jeroen Bosch een plaats te geven. Daarom vind ik het leuk dat het nu gebeurt, temeer omdat dat ik er alsnog nauw bij betrokken ben.'`Ik probeer Bosch te visualiseren. Daarbij heb ik, geïnspireerd door de Zuidafrikaanse Neerlandicus Dirk Bax, schrijver van o.a. een aantal boeken over Jeroen Bosch, ervoor gekozen dat te doen vanuit de Nederlandse taal van de vijftiende en zestiende eeuw. De vraag is dan: hoe kunnen we die oude taal ontleden. Om een voorbeeld te geven: als je dat dikbuikig gedrocht op laarzen neemt, zoals we dat van Bosch kennen, dan verbind je dat met drinkgerei met de naam drinklaars. Die vorm bestond ook en dat laten we zien. Zo kom je tot een soort beeldtaal waarin Jeroen Bosch en zijn tijdgenoten dachten en keken.' Het onderzoek naar religieuze en profane insignes dat prof. Koldeweij al jaren doet - in 1993 verscheen een eerste boek met zo'n duizend pelgrimstekens en speldjes, bij de tentoonstelling in Rotterdam is een tweede uitgave met nog meer insignes (1200) verschenen - vormt daar een hele mooie bron voor. 'Het aardige van de speldjes is, dat het volks materiaal is, terwijl bijna alles wat is overgeleverd, elitecultuur is.' Vraag prof. Koldeweij, bezig als hij is, niet of hij nog meer plannen heeft. Dan grijpt hij als vertwijfeld naar z'n hoofd. 'Dit jaar verder niet. Ik heb genoeg aan mijn hoofd. Want Nijmegen loopt toch een beetje door. Ik ben weliswaar een jaar vrijgesteld, maar bepaalde bestuurlijke dingen kun je niet laten vallen.' Het is alles bij elkaar meer dan genoeg. Verzucht: 'Ik heb een beetje het gevoel dat na Bosch de wereld ophoudt.' | 100 |
Noordbrabants Historisch Jaarboek 17-18 (2000-2001) 345
Jan van Oudheusden en Harry Tummers, De grafzerken van de Sint-Jan te 's-Hertogenbosch (2010) I. 84n
Aart Vos, Burgers, broeders en bazen (2007) 174, 197